
De Hoge Raad oordeelde op 24 oktober 2025 dat een belastingplichtige mag vertrouwen op wat de Belastingdienst in zijn formulieren vraagt. Laat de inspecteur cruciale vragen weg, dan ligt dat risico bij hemzelf. Dit arrest verduidelijkt de grenzen van het vertrouwensbeginsel en benadrukt het belang van zorgvuldige vraagstelling door de overheid. Voor fiscalisten biedt het praktische houvast bij geschillen over gewekt vertrouwen bij gebruik van formulieren.
De Hoge Raad verduidelijkt in dit arrest dat de hoorplicht in de bezwaarfase geen formaliteit is, maar een fundamenteel recht van de belastingplichtige. Een uitnodiging voor een hoorgesprek met slechts enkele dagen voorbereiding is in strijd met artikel 7:2 Awb, ook bij tijdsdruk door een dreigende dwangsom. De uitspraak benadrukt dat zorgvuldigheid en hoor- en wederhoor altijd zwaarder wegen dan procesefficiëntie.
De Hoge Raad verduidelijkt in dit arrest het verschil tussen de vergrijpboeten van artikel 67d en 67e AWR. Alleen bij 67d geldt het vereiste van uitnodiging en aanmaning tot het doen van aangifte; bij 67e niet, omdat die boete ziet op te lage heffing bij navordering door opzet of grove schuld. De uitspraak corrigeert een te ruime uitleg in de lagere rechtspraak en biedt belangrijke duidelijkheid voor adviseurs over de verhouding tussen boete en omkering van de bewijslast.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de APV-regeling (afgezonderd particulier vermogen) in stand blijft en niet in strijd is met het EVRM. Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever een legitiem doel: voorkomen dat vermogen fiscaal “zweeft”. Toch blijft er ruimte voor uitzonderingen. Alleen wanneer belastingplichtigen een individuele en buitensporige last kunnen aantonen, kan artikel 1 EP bescherming bieden. Voor de praktijk betekent dit dat de regeling robuust is, maar dat adviseurs alert moeten blijven op disproportionele effecten in concrete dossiers.