Prins Bernhardplein 200 (Unit 0.02A)

1097 JB Amsterdam

Telefoon 085-0209327

Mr. N. Kolste Legal & Tax

Noot: Reactie verslag verzoekschrift (afhandeling klacht Belastingdienst)

Noot in NTFR 2025/131 van advocaat-belastingkundige Niels Kolste bij de brief van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, brief van 3 december 2024, nr. 2024-0000526846

Samenvatting

Staatssecretaris Van Oostenbruggen reageert op het voorstel van de commissie voor de Verzoekschriften van de Eerste Kamer, over het verslag over een verzoekschrift inzake de afhandeling van een klacht bij de Belastingdienst.

In het voorstel wordt de minister verzocht om fiscaal en strafrechtelijk onderzoek voldoende gescheiden te houden en in het bijzonder om in de situatie van verzoeker na te gaan of dat voldoende is gebeurd. Daarnaast is het verzoek aan de minister te reageren op de gestelde niet passende bejegening door de Belastingdienst, en wat de minister eraan zal doen om zulke bejegening van burgers in het vervolg te voorkomen.

In de situatie van verzoeker loopt momenteel een fiscale procedure, waarvan de door verzoeker gestelde dubbelrol van de inspecteur in het fiscale en het strafrechtelijk onderzoek onderdeel is. Op grond van deze procedure heeft de staatssecretaris niet de ruimte om inhoudelijk op de casus van verzoeker en de gestelde dubbelrol in te gaan.

Belastingdienstmedewerkers kunnen in strafrechtelijke onderzoeken desgevraagd een bijdrage leveren door de inbreng van fiscale/financiële kennis en expertise. De informatie waarmee die Belastingdienstmedewerkers tijdens het strafrechtelijk onderzoek in aanraking komen, mag de Belastingdienst pas gebruiken nadat de verantwoordelijke officier van justitie deze informatie vrijgeeft voor fiscale doeleinden. Dat is ook de ingebouwde waarborg, zodat deze informatie niet gebruikt kan worden voor andere dan opsporingsdoeleinden.

Het is mogelijk dat dezelfde Belastingdienstmedewerkers bijstand verlenen aan een strafrechtelijk onderzoek én binnen hetzelfde feitencomplex betrokken zijn bij de aanslagoplegging of de behandeling in bezwaar en/of beroep. Dit kan bij belastingplichtigen de schijn van vooringenomenheid en beïnvloeding wekken. De Belastingdienst heeft ondertussen zijn werkwijze aangepast om de schijn van vooringenomenheid of beïnvloeding tegen te gaan.

De commissie constateert dat de bejegening door de Belastingdienst richting de verzoeker anders kan en dat de ‘tone of voice’ vaak aanmatigend is en van meer respect dient te getuigen. Het streven van de Belastingdienst is om burgers zo goed mogelijk te woord te staan (inhoudelijk en communicatief). De staatssecretaris betreurt het dan ook dat verzoeker en kennelijk ook de commissie de bejegening door de Belastingdienst als aanmatigend heeft ervaren. Hij heeft het signaal doorgegeven aan de Belastingdienst.

Noot advocaat-belastingkundige Niels Kolste

In deze casus gaat het om een langlopende klachtenprocedure van verzoeker tegen de ontvanger. Oorspronkelijk draaide de klacht om het handelen van de ontvanger ten aanzien van onder meer de uitbetaling van een proceskostenveroordeling. Ten aanzien van verzoeker loopt – naast deze verzoekschriftenprocedure – een strafrechtelijke procedure, een fiscale procedure en een civiele procedure tot schadevergoeding. Vanwege de mate waarin er door de commissie verzoekschriften vertrouwelijk kennis is genomen van documenten, is het lastig om te achterhalen wat er concreet allemaal is gebeurd.

Een punt dat wordt aangedragen door verzoeker is de vermeende dubbelrol van de ontvanger ten aanzien van de fiscale aangelegenheden van verzoeker alsook in het strafrechtelijk onderzoek tegen verzoeker. Door de directeur van de Belastingdienst zijn de klachten van verzoeker afgewezen. Lopende de verzoekschriftprocedure is het punt van de vermeende dubbelrol van de ontvanger door verzoeker nader gemotiveerd. Hierop heeft de commissie van de staatssecretaris vertrouwelijk nog nadere inlichtingen ontvangen.

Uiteindelijk heeft de commissie de aanbeveling gedaan aan de staatssecretaris om fiscaal en strafrechtelijk onderzoek voldoende gescheiden te houden en na te gaan of deze scheiding er in deze kwestie voldoende geweest is. Hiernaast is de commissie van mening dat verzoeker niet juist is bejegend en wordt de staatsecretaris opgeroepen hier ook een oordeel over te geven (Eerste Kamer, vergaderjaar 2024–2025, CLXV, A).

Eerste opvallende punt is dat de staatsecretaris vindt dat hij weinig ruimte heeft om op het concrete geval in te gaan. Dit omdat deze zaak van verzoeker nog onder de fiscale rechter is. En ten tweede omdat de staatsecretaris gebonden is aan de fiscale geheimhouding waardoor bepaalde bij de brief gevoegde documenten helaas ook niet openbaar gemaakt zijn. Dit is jammer, omdat hiermee de toezeggingen in de brief zeer algemeen zijn terwijl de verzoekschriftenprocedure nu juist in het leven is geroepen om voor de verzoeker iets te betekenen.

Wat mij ook opvalt aan de brief van de staatssecretaris is dat hij stelt dat: ‘Het is mogelijk dat dezelfde Belastingdienstmedewerkers bijstand verlenen aan een strafrechtelijk onderzoek én binnen hetzelfde feitencomplex betrokken zijn bij de aanslagoplegging of de behandeling in bezwaar en/of beroep.’ Dit komt waarschijnlijk voort uit de aanvulling van het verzoek door verzoeker waarbij wordt verzocht ‘in te gaan op de door verzoeker gestelde dubbelrol van de ontvanger, namelijk die van belastinginspecteur en strafrechtelijk opsporingsambtenaar’.

De staatsecretaris gaat hierdoor echter in het algemeen in op de rol van de inspecteur, terwijl het naar mijn mening op zijn weg had gelegen om iets te vinden van het handelen van de ontvanger in deze casus. Een dergelijk oordeel had naar mijn mening de lopende fiscale procedure – over de heffing – dan ook niet in de weg hoeven te zitten.

Meer in het algemeen is het goed dat er meer aandacht komt voor verschillende rollen van de Belastingdienst in zaken waarin ook een strafrechtelijk onderzoek loopt, dit mede omdat de rechten en verplichtingen van een belastingplichtige andere zijn dan die jegens opsporingsinstanties. Het is dus ook altijd goed om kritisch te kijken naar wie welke vragen stelt in welke hoedanigheid. In dat verband is toe te juichen dat er ook vanuit het ministerie aandacht is voor deze verschillende rollen.

Tot slot is in deze casus ook het RIEC (Regionaal Informatie en Expertise Centrum) betrokken. Door een RIEC wordt in (ondermijnings-)onderzoeken informatie uit verschillende (overheids-)bronnen verzameld. De Belastingdienst speelt hierbij vaak ook een grote rol. De ervaring leert dat met name in RIEC-onderzoeken het vaak lastig is om de exacte gang van zaken met betrekking tot het verkrijgen van informatie boven tafel te houden. Hiernaast is het – mede door de vaak summiere informatie – niet uit te sluiten dat inspecteurs die betrokken zijn bij een RIEC-onderzoek meer in de opsporingsmodus staan dan in de modus om een juiste belastingaanslag vast te stellen. Vanwege de beperkte transparantie is het juist in RIEC-onderzoeken zeer wenselijk dat er geen sprake is van dubbelrollen.