Prins Bernhardplein 200 (Unit 0.02A)

1097 JB Amsterdam

Telefoon 085-0209327

Mr. N. Kolste Legal & Tax

Noot Niels Kolste in NTFR over geheimhoudersstukken

NTFR 2024/1761 – Verzoek geheimhouding in informatiebeschikking deels toegewezen wegens mogelijk calculerend gedrag belanghebbende

Samenvatting

 onderhavige uitspraak is een beslissing van de geheimhoudingskamer in een beroepsprocedure omtrent een informatiebeschikking. De inspecteur heeft een verweerschrift met 100 bijlagen ingediend. De inspecteur verzoekt om geheimhouding van alle bijlagen. De inspecteur heeft tevens verzocht om het verzoekschrift geheim te houden. De rechtbank gaat daar niet in mee. Het is niet mogelijk om het verzoek om geheimhouding tot de geheim te houden stukken te rekenen. Het verzoekschrift is daarom buiten beschouwing gelaten. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van de inspecteur in wezen neerkomt op de vraag of hij de stukken reeds met belanghebbende moet delen, terwijl de informatiebeschikking tot doel heeft het verkrijgen van informatie. Volgens de rechtbank moet bij een informatiebeschikking het belang van de inspecteur anders worden gewogen. Er moet meer gewicht worden toegekend aan het belang van de inspecteur om belanghebbende niet bekend te maken met de informatie waarover de inspecteur beschikt. Het verstrekken van informatie kan namelijk tot gevolg hebben dat belanghebbende de door hem te verstrekken informatie daarop afstemt. De rechtbank beslist vervolgens dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding van de stukken in deze procedure zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij een integrale kennisname van de stukken, aangezien het risico bestaat op calculerend gedrag van belanghebbende. Een deel van de stukken is echter al bij belanghebbende bekend en een ander deel betreft openbare informatie. In zoverre wordt het verzoek om geheimhouding afgewezen. Voor andere stukken is geheimhouding gerechtvaardigd wegens controle-strategische redenen en de mogelijkheid van intern beraad.

(Verzoek om geheimhouding deels toegewezen.)

Noot Fiscaal-Advocaat Niels Kolste

In een fiscale procedure dient de inspecteur op grond van art. 8:42 Awb alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te brengen. Als hiervoor gewichtige redenen zijn, kan de inspecteur met een beroep op art. 8:29 Awb weigeren de stukken in brengen dan wel dat alleen de rechter die de hoofdzaak beslist kennis mag nemen van de stukken (beperkte kennisneming).

In deze zaak doet de inspecteur een beroep op beperkte kennisneming waartegen belanghebbende zich verzet. Hierdoor moet (de geheimhoudingskamer van) de rechtbank een beslissing nemen of de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. De beperkte kennisneming wordt in dit geval schriftelijk gemotiveerd door de inspecteur in een verzoekschrift, waarbij het overigens niet gaat om een verzoekschrift in de zin van de wet maar om een normaal processtuk in de fiscale beroepsprocedure. Het meest in het oog springende punt in deze procedure is dat de inspecteur zich ook ten aanzien van dit verzoekschrift beroept op geheimhouding. De rechtbank oordeelt onder verwijzing naar een eerdere uitspraak (rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 juli 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7306NTFR 2019/2193 met noot van P.G.M. Jansen) dat het verzoekschrift als zodanig niet mag worden geheimgehouden. In die procedure is als reden daarvoor aangevoerd dat de belanghebbende moet kunnen reageren op een dergelijk verzoek. 

In deze procedure kiest de rechtbank niet ervoor – zoals wel is geschied in NTFR 2019/2193 – om de inspecteur te verzoeken om een verzoekschrift zonder geheim te houden passages in te brengen, maar kiest de rechtbank voor de procesrechtelijke sanctie om het verzoekschrift buiten beschouwing te laten. Voor onderbouwing van de geheimhouding door de inspecteur grijpt de rechtbank vervolgens terug op het verweerschrift in de hoofdzaak. Vanuit de procesrechtelijke efficiency begrijp ik deze stap van de geheimhoudingskamer, mede omdat het initiële verzoek om beperkte kennisneming in het verweerschrift is opgenomen en het nadere verzoek van de inspecteur (waarschijnlijk) alleen een nadere onderbouwing van deze gronden bevat. Dus ook zonder dit nadere stuk kan belanghebbende gemotiveerd verweer voeren tegen het verzoek om beperkte kennisneming en wordt belanghebbende dus niet geschaad in zijn procesbelang.

De slotconclusie van de geheimhoudingskamer is dat voor een deel van de informatie de beperkte kennisneming in stand mag blijven; dit omdat bij integrale kennisneming er risico bestaat op calculerend gedrag van belanghebbende. In dat verband is het goed om te beseffen dat het hier gaat om een procedure in het kader van een informatiebeschikking. Belanghebbende kan op basis van deze informatie mogelijk afstemmen welke stukken wel en niet te verstrekken.

In het kader van de informatiebeschikkingsprocedure ben ik het ermee eens dat dit – mits goed onderbouwd – een gewichtige grond kan zijn om voor bepaalde informatie een beroep te doen op beperkte kennisneming. Echter het moet voor belanghebbende wel helder zijn waarnaar de inspecteur op zoek is en of belanghebbende over deze informatie kan beschikken. Die vraag dient echter in de hoofdzaak te worden beantwoord.

Tot slot blijkt ook in deze procedure dat een deel van de informatie waarvoor de inspecteur een beroep doet op geheimhouding, reeds (volledig) openbaar is. Dit is iets wat in de praktijk regelmatig voorkomt. Mede vanuit de gedachte dat geheimhouding terughoudend moet worden toegepast, mag de beoordeling door de inspecteur hierbij zorgvuldiger.