Gisteren werd op Taxence mijn aandacht getrokken door een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden.
In de basis draaide de uitspraak om de fiscale woonplaats van belastingplichtige. Belanghebbende stelde dat zijn fiscale woonplaats Zwitserland was terwijl de inspecteur van mening was dat belanghebbende in Nederland zijn fiscale woonplaats had.
Bij een fiscale woonplaats in Zwitserland mag in Nederland alleen geheven worden over inkomen dat op grond van het verdrag aan Nederland is toegewezen is terwijl bij een fiscale woonplaats in Nederland een persoon belastingplichtig is in Nederland over zijn wereldinkomen (tenzij de heffing op grond van bijvoorbeeld een verdrag is toegewezen aan een ander land). Woonplaatsdiscussies als zodanig zijn vaak erg feitelijk van aard en meer dan eens trekt de belastingplichtige aan het kortste eind; dat gebeurde ook in deze zaak waardoor Nederland in beginsel heffingsrecht had over het wereldinkomen van belanghebbende .
Naast de discussie over de woonplaats werden er door belanghebbende nog een aantal formele geschilpunten opgeworpen. Twee daarvan wil ik hieronder kort belichten te weten (i) of de verlengde of de normale navorderingstermijn van toepassing is en (ii) of sprake is van gewekt vertrouwen.
Normaal of verlengd navorderen
Belanghebbende in deze uitspraak heeft dividenden ontvangen uit vennootschap waarvan hij tevens aandeelhouder was. De dividenden zijn niet daadwerkelijk betaald maar verrekend met de schuld van belanghebbende aan zijn BV. In een zaak welke tegelijk met deze zaak liep heeft het Hof geoordeeld dat de vennootschap inwoner was Nederland. Dit hoewel de vennootschap statutair vanuit Luxemburg werd bestuurd.
Als de belastingdienst wil navorderen dan moeten zijn dit in principe binnen 5 jaar doen. De uitzondering is als vermogensbestandelen zijn opgekomen in het buitenland; dan is de termijn 12 jaar. Bij in het buitenland opgekomen bestanddelen gaat het bijvoorbeeld om rendement op in het buitenland aangehouden bankrekeningen. In dit geval wilde de inspecteur navorderen over dividenduitkeringen welke meer dan 5 jaar geleden hebben plaatsgevonden vanuit de vennootschap. Belanghebbende stelde dat nu zowel de vennootschap in Nederland was gevestigd als hij zijn woonplaats in Nederland had de korte termijn van 5 jaar van toepassing zou moeten zijn en de inspecteur dus te laat is.
Het hof erkent in deze zaak dat (i) de vennootschap in Nederland is gevestigd en (ii) dat het zeer wel kan zijn dat het materiƫle besluit (door belastingplichtige) vanuit Nederland is voorbereid maar oordeelt dat het formele besluit tot uitkering en verrekening vanuit Luxemburg is genomen. Daarmee is volgens het hof sprake van een in het buitenland opgekomen dividenduitkering en is dus de verlengde navorderingstermijn van toepassing.
Ik heb moeite met deze benadering; dit omdat in beginsel een woon- of vestigingsplaats materieel wordt benaderd. Indien dus alles in wezen in Nederland heeft plaatsgevonden waarom zou je dan enkel op basis van een formele uitvoering met een Luxemburgse handtekening kunnen oordelen dat sprake is van in het buitenland opgekomen terwijl materieel de gehele transactie binnenlands is? Ik vind dit als dragende motivering voor het toepassen van de verlengde navorderingstermijn wat kort door de bocht.
Toch staat deze uitspraak van het hof niet op zichzelf wat betreft verlengde navorderingstermijn, ook Hof Den Haag oordeelde dat sprake was van opkomen in het buitenland terwijl deze vennootschap materieel in Nederland was gevestigd. Tegen deze uitspraak loopt cassatie dus de Hoge Raad zal in deze zaak waarschijnlijk opheldering verschaffen over dergelijke kwesties.
Overigens denk ik wel dat het hof -met enige nadere motivering- wellicht wel tot de conclusie had mogen komen dat de verlengde navorderingstermijn van toepassing is; dit op grond van het feit dat de gehele transactie niet in Nederland is gerapporteerd en geadministreerd is en dus buiten het zicht van de Nederlandse belastingdienst heeft plaatsgevonden.
Vertrouwensbeginsel
Een ander aardig puntje draaide om het vertrouwensbeginsel. Het. vertrouwensbeginsel is een beginsel van behoorlijk bestuur waarbij een belastingplichtige onder omstandigheden mag vertrouwen op een (impliciete) uitlating van de belastingdienst en dat de toezegging wordt nagekomen of de wet overeenkomstig deze uitleg wordt toegepast.
De (echtgenoot van) belanghebbende had een verzoek gedaan om een lijfrente-uitkering zonder de inhouding van loonbelasting uitgekeerd te krijgen. Dit mag -heel kort door de bocht en onder omstandigheden- als de ontvanger in van de betaling geen fiscaal inwoner van Nederland is.
Na het invullen van het formulier is goedkeuring gekregen om zonder inhouding de lijfrente te mogen uitbetalen. Belanghebbende stelt dat hij hieraan vertrouwen mocht ontlenen dat de belastingdienst ook van mening was dat hij fiscaal geen inwoner van Nederland was.
Het hof gaat hierin niet mee. Het hof constateert hierbij ondermeer dat (de echtgenoot van) belanghebbende heeft ingevuld op het formulier dat Nederland metterwoon was verlaten terwijl uit de vaststelling van de fiscale woonplaats van belanghebbende blijkt dat dit -in ieder geval naar het oordeel van het hof- niet het geval was geweest. Tevens overweegt het hof dat de Inspecteur bij het verlenen van de vrijstelling afgaan op de door de echtgenoot van belanghebbende verstrekte informaties niet tot een nader onderzoek was gehouden. Tot slot overweegt het hof dat uit diverse zaken blijkt dat belanghebbende ook niet te goeder trouw vertrouwde op de de vaststelling van de woonplaats ten aanzien van de inhoudingsvrijstelling.
Slotconclusie is dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt en dus er dus voor de inkomstenbelasting niet op vertrouwd mocht worden dat in het kader van de inhoudingsvrijstelling loonheffingen is vastgesteld dat dat de fiscale woonplaats Zwitserland is.
Even afgezien van de laatste (feitelijke) constatering van het hof lijkt het erop dat in de rechtspraak de lat voor het mogen vertrouwen op een conclusie in de vorm van een beschikking op basis van een formulier hoog legt. dit volgt bijvoorbeeld ook uit een eerdere zaak waarin het draaide om een beschikking fiscale eenheid.
Ik vraag mij af of dit een wenselijke ontwikkeling is. Immers bij het invullen van een dergelijk formulier komen (rechts-)vragen aan de orde (in deze casus de vraag of het metterwoon verlaten hebben van Nederland en in de eerdere zaak de vraag over de economische eigendom van een aandelenbelang) waarbij het kan gaan om een interpretatiekwestie. Dit terwijl de betreffende formulieren vaak enkel een ja/nee vraag kennen. Mocht dit de lijn worden -de Hoge Raad moet in ieder geval in de fiscale eenheidszaak nog uitspraak doen- dan lijkt het mij wenselijk dat in het formulier ook een vakje komt om een expliciet beoordeling te vragen. Mij lijkt dat de rechtszekerheid daarmee gediend is.