Hoge Raad 24 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1618
Wanneer mag een belastingplichtige vertrouwen op een vrijstellingsverklaring van de Belastingdienst? En wie draagt het risico als een aanvraagformulier onvolledig is?
De Hoge Raad heeft op 24 oktober 2025 een arrest gewezen over het vertrouwensbeginsel in de context van loonbelastingvrijstellingen voor grensoverschrijdende pensioenen. Het arrest biedt helderheid over de vraag wie verantwoordelijk is wanneer de Belastingdienst in zijn eigen formulier verzuimt een voor de beoordeling cruciale vraag te stellen.
De casus
Een Nederlander verhuist na zijn pensionering naar België. Hij vraagt in 2010 en opnieuw in 2015 vrijstelling van Nederlandse loonbelasting aan op zijn pensioenuitkering. De inspecteur gebruikt daarvoor een standaardformulier, maar daarin staat geen vraag over de wijze waarop België het pensioen belast.
De vrijstelling wordt verleend. Jaren later, wanneer de belastingplichtige al is overleden, blijkt echter dat België dit type pensioenen vaak niet belast tegen het gewone progressieve tarief. Op grond van artikel 18, lid 2, van het belastingverdrag tussen Nederland en België betekent dit dat Nederland juist wél mag heffen. De inspecteur trekt de vrijstelling in en legt navorderingsaanslagen op.
Het oordeel van Hof en Hoge Raad
Het Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur hiermee het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. De belanghebbende had alle vragen op het formulier volledig beantwoord. Als de Belastingdienst informatie over de Belgische heffing relevant vond, had hij daarover een vraag moeten opnemen.
A-G Koopman onderschrijft dit in zijn conclusie van 22 november 2024 en benadrukt dat een burger erop mag vertrouwen dat hij aan zijn informatieplicht heeft voldaan als hij de vragen op het formulier volledig en naar waarheid heeft beantwoord. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en verwijst expliciet naar de onderdelen 9.5 en 9.6 van de conclusie van de A-G.
Overwegingen ontleend aan de conclusie van A-G Koopman
De inspecteur draagt het risico van zijn eigen formulier
Wie standaardformulieren gebruikt, moet die zorgvuldig opstellen. Ontbreekt een relevante vraag, dan ligt het risico van onvolledige informatieverzameling bij de Belastingdienst. De belastingplichtige die alle vragen volledig en naar waarheid beantwoordt, mag erop vertrouwen dat hij aan zijn informatieplicht heeft voldaan .
In deze zaak had de inspecteur eenvoudig kunnen vragen naar de Belgische belastingheffing, maar deed dat niet. De vrijstelling berustte daardoor op een onvolledig beeld – een fout die voor rekening van de inspecteur dient te komen.
De belastingplichtige mag vertrouwen op wat wordt gevraagd
De A-G formuleert het kernachtig: “Een burger mag ervan uitgaan dat hij aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan als hij de vragen op het formulier – opgevat zoals hij die redelijkerwijs mocht opvatten – volledig en naar waarheid heeft beantwoord.”
De erflater had geen fiscale achtergrond en vulde het formulier zelf in. Hij hoefde niet te beseffen dat de feitelijke Belgische heffing relevant was voor het verdrag. De Hoge Raad bevestigt impliciet dat de Belastingdienst niet mag verwachten dat burgers zélf gaten in zijn formulieren dichten of spontaan aanvullende informatie geven over buitenlandse belastingregels.
Vertrouwen kent grenzen bij kwade trouw of evidente onjuistheid
Het vertrouwensbeginsel biedt geen absolute bescherming. Het hof oordeelde – en de Hoge Raad bevestigde – dat de vrijstellingsverklaring in dit geval niet zo duidelijk in strijd was met de wet dat de belastingplichtige dat had moeten beseffen. Er bestond immers jarenlang onzekerheid over de uitleg van artikel 18, lid 2, van het verdrag; pas in 2018 maakten Nederland en België daarover concrete afspraken.
De klassieke grens blijft dus gelden: wie weet of redelijkerwijs moet weten dat een toezegging onjuist is, kan er geen beroep op doen. Wie te goeder trouw is en eerlijk antwoordt op wat gevraagd wordt, geniet echter bescherming.
Conclusie
Het arrest HR 24 oktober 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1618) bevestigt dat het vertrouwensbeginsel niet beperkt is tot formele toezeggingen, maar ook geldt bij feitelijke handelingen van de Belastingdienst, zoals de afgifte van vrijstellingsverklaringen. Laat de Belastingdienst in zijn eigen formulier cruciale vragen achterwege, dan komt dat risico voor zijn rekening – niet voor die van de belastingplichtige die te goeder trouw en volledig heeft geantwoord.
De Hoge Raad maakt hiermee duidelijk dat vertrouwen niet onbeperkt is, maar wél bescherming verdient als de overheid zelf de schijn van juistheid heeft gewekt. Het arrest onderstreept zo een fundamentele regel: zorgvuldige vraagstelling is essentieel, want de burger mag afgaan op wat gevraagd wordt – niet op wat bedoeld had kunnen zijn.

